Naamgeving en verandering van de Wet ABP
B3 is een bepaling in de wet Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, waarin drie soorten overheidswerknemers worden genoemd. Indien na privatisering of verzelfstandiging op grond van doelstelling en/of financiële verhouding, een band bleef bestaan met de overheid bijvoorbeeld door financiering door of zeggenschap van de overheid, was deelname aan het ABP ook mogelijk voor de werknemers van de ‘geprivatiseerde’ instelling. Een aanvraag voor de B3-status kon worden ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze aanvraag diende vergezeld te gaan van instemming van sociale partners. Vakbonden waren dus ook van de partij. Na toetsing en goedkeuring van de aanvraag door ABP kreeg de instelling de zogenaamde ‘B3-status’ door de minister toegekend. De aanwijzing als B3-instelling geschiedde op grond van de Wet privatisering ABP en leidde tot een verplichte deelneming in het ABP.
Ten gevolge van het kabinetsbeleid inzake taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars, moest rond 2000 de WPA worden gewijzigd. Omdat het ABP tevens een bedrijfstakpensioenfonds was, moest ook ABP aan deze taakafbakening voldoen. Kortom, ook bij ABP moest de opening worden geboden tot vrijwillige deelname. De wettelijke voorwaarden voor vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds zijn vastgelegd in artikel 121 van de Pensioenwet.
Dat zijn (vertaald naar ABP) de onderstaande drie voorwaarden. Aan minimaal één van die voorwaarden moet zijn voldaan:
Op basis van de statuten behoudt het Bestuur van ABP, als aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan, een discretionaire bevoegdheid om een verzoek om aansluiting toch af te wijzen als toetreding leidt tot ongewenste effecten voor het fonds. Hiervan zou sprake kunnen zijn als het Bestuur van ABP de “afstand” van de potentiële aansluiter tot de doelgroep van ABP te groot vindt
Belangrijk is te constateren: dat organisaties, zoals de huidige B3-instellingen, kunnen worden geherstructureerd, waarbij de nadelen van de verplichte deelname kunnen verdwijnen. Er kan dus aansluiting worden gezocht bij een cao, die bij de taken en/of de doelstelling van de B3-instelling past. Daarvoor is wel een reorganisatie nodig en daarvoor is vooral diepgaand onderzoek naar de historie van de B3-instellingen. Uit dat onderzoek zal naar voren komen of de B3-instelling via ‘het infuus’ met de overheid nog aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten van reorganisatie in de breedste zin des woords.
Vanaf maart 2013 heeft er een zodanige wijziging van de Wet privatisering ABP plaatsgevonden dat het niet meer mogelijk is om een stichting als B3-instelling aan te wijzen. Daarmee kunnen bestaande B3-instellingen nog wel blijven bestaan, maar er zullen geen nieuwe bijkomen. Een uitstervend ras.
Meer weten over dit onderwerp?
Lees hier meer nieuwsartikelen uit het ‘B3 dossier’:
Lees meer informatie over ‘B3-instellingen’ in onze kennisbank: